Nederlandse Oecologische Flora van Weeda et al (1985) geeft een goede beschrijving van de Spindotter.



spindotter


Alhoewel de Dotterbloem in haar 'normale' vorm (Caltha palustris var. Palustris) door ontwatering en bemesting is achteruitgegaan komt ze nog veelvuldig voor tussen het riet aan de oevers van rivieren en plassen, in elzenbroeken,, in beek en rivierdalen, die voornamelijk 's winters worden overstroomd. Ook in bronbosjes is ze algemeen.

Door overbemesting is ze in de drassige hooilanden en op de kwelplaatsen in weilanden teruggedrongen tot de slootkanten. Deze vorm van de Dotterbloem plant zich voort door middel van zaad.
In het zoetwatergetijdegebied, tussen de Elbe in het noordoosten en de Schelde in het zuidwesten, komt de Spindotter (Caltha palustris var. Araneosa) voor.

Deze vorm van de Dotterbloem is aan de sterk wisselende waterstanden van de getijdenwerking aangepast. Ze is forser dan de gewone Dotterbloem en heeft in het stengelstuk onder de bloem een of meer knikken met dikke stengelknoppen. In de oksels van de bladeren van deze knoppen ontwikkelen zich bladrozetjes, die wortels vormen. Zo ontwikkelen zich spinachtige wortelkluwens. 's Zomers als de stengels afsterven komen de 'dotterspinnen' vrij en worden door het water verspreid.

De Spindotter groeit voornamelijk in zoetwaterschorren die dagelijks door het tij worden overspoeld. De overlevingskansen van kiemplanten zijn in een dergelijk dynamisch milieu nihil. Door middel van dotterspinnen stekt de Spindotter zichzelf en vermijdt aldus het probleem dat de kieming zou stellen.

Stroomopwaarts de Rupelmonding vindt de Spindotter in het Scheldebekken in combinatie met jaarlijks gemaaide rietschorren haar meest optimale levensomstandigheden.
Als echte voorjaarsbloeier vormt ze daar gele bloemtapijten waarvan de pracht nauwelijks te beschrijven is.
Ze ter plaatse gaan bekijken is dan ook de boodschap.